In wording ...






Twee brieven van de Poppenkoning.

Prozabijdrage in De Poppenkoning (verhalenbundel) van Renée Van Hekken, 2018.
Philippe Cailliau, "Voorwoord. Lieve en ruimhartige Poppenkoestermoeder Renée" en "Brief van de Poppenkoning aan de Poppenmoeder"  in Renée Van HekkenDe Poppenkoning. Verhalen en schetsen uit het heden en het verleden, Uitgave van Walden II, Ekeren 2017 - 2018, 2018.
(Zie: https://janienbenaets.wordpress.com/tag/philippe-cailliau/ )
(Zie tevens: https://janienbenaets.wordpress.com/2018/03/22/wie-wat-is-toch-die-poppenkoning-u-leest-het-hier/ )




"De ezelbrief"  (21 februari 2017).
Aan Frank Pollet, naar aanleiding van zijn jeugdroman "Want een ezel is een voorbeeldig mens" uit 2014.




21 februari 2017, des avonds


Goede Frank

Als een mens veel leest, komt hij wel eens een (tekst)fragment tegen dat hem behoorlijk verbaast, dat hem zelfs lichtjes doet verschieten, dat hem een aha-moment bezorgt. Kortom: dat zijn hart één slag doet overslaan. Het eerste wat hij dan doet, is die pagina, die alinea of die idee of zin van de schrijver in kwestie opnieuw lezen terwijl hij zich afvraagt of hij wel goed gelezen heeft, waar de herkenning van dat fragment vandaan komt. Want toeval in de literatuur - bestaat toeval in de literatuur? Als aandachtige lezer denkt hij: dit is waarachtig te mooi, er moet een literaire god bestaan.

Ik verklaar me nader, Frank, want je bent je vermoedelijk aan het afvragen wat er met mij aan de hand is. Neen, ik heb niet gedronken, je weet dat mijn dronkenschappen al tientallen jaren verleden tijd zijn. Neen, ik hallucineer noch bazel onzin. Ik stel gewoon vast dat de literaire boekenwereld klein is, ook de wereld van de wereldliteratuur, dat literaire ideeën en beelden niet zo uniek zijn als de gebruiker van die beelden wel zou wensen. Het is een kwestie van het juiste boek in handen te hebben.

Het voorbije jaar heb ik me een hele reeks autobiografische geschriften aangeschaft die uitgegeven zijn door De Arbeiderspers, in de unieke serie Privé-domein. Veel van die boeken zijn niet meer te koop en je moet je al in het tweedehandscircuit begeven om de ontbrekende delen te vinden en aan te kopen, de ene titel voor een prikje, de andere aan wel het dubbele van de oorspronkelijke prijs: de verkoper of de antiquair weet in dat geval wat hij aanbiedt en wat dat mag kosten. Maar de zoektochten hebben mijn inspanningen beloond: ik heb me een aantal delen kunnen aanschaffen die ik voor geen geld nog uit handen wil geven. Het is met mij altijd hetzelfde probleem: als de boeken uitkomen, heb ik er geen belangstelling voor, en als ze dan uitverkocht zijn, als de uitgever geen heil meer ziet in een zoveelste herdruk, dan besef ik ineens wat ik aan het missen ben en wil ik dat bepaalde boek te allen prijze in mijn geestelijke en papieren bibliotheek hebben. De wereld op zijn kop. Dat heb je met veellezers die meer willen kunnen lezen dan de tijd die hun op de aarde is gegund, hen schenkt.

Gisterenavond was ik aan het lezen in het Privé-domeindeel Portretten van Maksim Gorki (pseudoniem voor Aleksej Maksimovitjs Pesjkóv). Portretten werd vertaald door C.J. Pouw. Dit ter informatie. In dat boek verzamelt Gorki diverse losse aantekeningen over zijn ontmoetingen met grote namen uit de Russische literatuur. Elke verzameling wordt dan een portret. Het eerste is gewijd aan Anton Pavlovitsj Tsjechov. Het is een portret dat van tederheid en vooral van respect voor Tsjechov als mens en verhalenschrijver getuigt. Het tweede betreft Lev Nikolajevitsj Tolstoj. Gisteren las ik de aantekening nummer 21 van Gorki over Lev Tolstoj. De meester zélf (Tolstoj, dus) heeft het in dat stuk over het bij tijd en wijle vreemde taalgebruik van zijn gewaardeerde collega Fjodor Michailovitsj Dostojevski. Gorki citeert (pp. 43-44) wat Tolstoj nogal neerbuigend daarover zegt: “Hij schreef afschuwelijk en zelfs met opzet lelijk; ik ben ervan overtuigd, dat hij dat expres deed, uit een soort koketterie. Hij wilde de aandacht trekken. In De idioot zegt hij ergens: “Met een onbeschaamde opdringerigheid en teneinde te affichiëren dat zij elkaar reeds kenden.” Volgens mij heeft hij het woord “afficheren” met opzet verminkt, omdat het een vreemd, uit het Westen afkomstig woord is (…). Maar er zijn bij hem ook onvergeeflijke blunders aan te wijzen: de “idioot” zegt: “De ezel is een goed en nuttig mens”, maar niemand die er lacht, ofschoon deze woorden beslist gelach of de een of andere opmerking aan de toehoorders moeten ontlokken. Hij zegt dit in het bijzijn van de drie zusters en die namen hem maar wat graag op de korrel. Aglája vooral.”

Ik was aangenaam verbaasd toen ik deze passage las, Frank. De reden daarvan ken je zeker en vast. Omdat ik het adagio ‘check – double check’ huldig, ben ik dadelijk op zoek gegaan naar de aangehaalde passage in De idioot van Dostojevski. Ik heb die roman in een oude editie in mijn piepjonge studentenjaren nog ooit gelezen, maar ik herinner me er alleen de grote lijnen van, niet de details en opvallende uitspraken.  De idioot is door Van Oorschot uitgegeven in de Russische Bibliotheek, in dundruk, wat ook kleine karakters impliceert en veel tekst op een pagina - je kent die dure delen van het literaire en biografische oeuvre van diverse Russische schrijvers wel. Die dundrukreeks behandel ik met liefde en met de grootste eerbied. De idioot, in een recente vertaling van Arthur Langeveld, verscheen in 2013 als nummer 6 van Dostojevski’s Verzamelde werken. De idioot is een roman van 663 dichtbedrukte bladzijden en verscheen voor het eerst in hoofdstukken in een Russisch tijdschrift in 1868, met name in De Russische bode.

Het is niet vanzelfsprekend een ezelpassage terug te vinden in een dikke, goed gevulde dundruk. Ik begon van achter naar voor en kwam tot: niets. Geen vruchtbare zoekmethode, dus. Een mens moet het geluk een beetje aan zijn kant hebben. Maar de ezel wilde niet opduiken, bijna 700 pagina’s lang. Dan maar de omgekeerde zoekrichting geprobeerd, geduldig en pagina na pagina diagonaal lezen, … . Op de bladzijden 64 en 65 had ik al prijs!

Op bladzijde 64 is vorst Mysjkin, de idioot van de titel, aan het woord. Hij vertelt de generaalsvrouw (maman, die samen met haar drie dochters naar hem luistert) het volgende: “Iets van binnen wilde me dood hebben. Uit deze duisternis ontwaakte ik pas de avond in Bazel, bij mijn aankomst in Zwitserland, toen ik wakker werd door het gebalk van een ezel op het marktplein. De ezel maakte diepe indruk op me en viel om de een of andere reden erg bij me in de smaak (…).” Wat verder (bladzijde 65) vervolgt hij: “Sindsdien houd ik ontzettend veel van ezels. Dat zijn zulke sympathieke dieren. (…) ik ben meteen tot de ontdekking gekomen dat het een uiterst nuttig lastdier is, sterk, geduldig, goedkoop taai (…).”

De generaalsvrouw probeert het gesprek een andere wending te geven, maar vorst (prins) Mysjkin komt terug op zijn ezelervaring. “Ik blijf bij mijn ezel”, zegt hij, “ een ezel is een goed en nuttig mens”.  De generaalsvrouw stelt dan de vraag: “En bent u ook een goed mens, vorst?”

Tot zo ver de studie bij Gorki, Tolstoj en Dostojevski van de tekstfragmenten met de ezel als een positief mens. Voor de volledigheid moet ik (in Gorki’s Portret) Tolstoj corrigeren wanneer hij beweert dat niemand tijdens de ezelconversatie lacht: in de passage in De idioot wordt er tijdens het gesprek met vorst Mysjkin door de vier vrouwen wél gelachen. 

Je merkt het, Frank, bij Gorki, Tolstoj en Dostojevski lezen we geen kwaad woord over de ezel. Ik weet dat jij zielsveel van ezels houdt, dat bij je thuis twee schattige ezels wonen, de broers Victor en Henri, die zo goed als volwaardige leden van je huishouden en je gezin zijn, net als je rashennetjes en andere schattige knabbelaars.

Ik heb een hele omweg afgelegd om tot de kern van deze brief te komen.

De ezels, dus. Ezels zijn voorbeeldige mensen. Ezels zijn goede en nuttige mensen. Wanneer je breed interpreteert, kun je stellen: als de mens wat meer goede eigenschappen van de ezel zou overnemen, dan zou hij een goed en nuttig mens zijn. Want ezels zijn nuttig en hebben een goed karakter. Maak er desgewenst een metafoor van: ezels zijn als goede, als nuttige, als voorbeeldige mensen.
In 2014 verscheen van jou het schitterende jongens-en-meisjesboek Want een ezel is een voorbeeldig mens. Een fijn boek, waarvoor je heel terecht schitterende recensies en lauwerkransen hebt mogen ontvangen (de Inclusieve Griffel 2015 en de Eerste Prijs van de Kinder- en Jeugdjury Vlaanderen 2016). De in het oog springende titel van het boek zal zeker – en heel terecht – wat bijgedragen hebben tot de goede perceptie van het bekroonde boek. Het is ook een knappe titel, die je niet gauw vergeet. In een extra berichtje achteraan het boek, op bladzijde 254, schrijf je dankbaar: “Dank aan de dichter en ezelman Theun de Winter die de titel van dit boek heeft bedacht.”

Die dankbetuiging wakkert mijn nieuwgierigheid aan. Daarom stel ik me de volgende vraag, Frank, het gaat tenslotte om een literaire wetenswaardigheid. Heeft dichter en “ezelman” Theun de Winter jou die titel aan de hand gedaan zonder dat hij zelf ervan op de hoogte was dat Dostojevski in De idioot via het personage vorst Mysjkin de ezel kwalificaties gaf die erg gelijken op de kwalificatie van de ezel in jouw boektitel? Dat zou kunnen. Ik kom terug op mijn inleidende woorden: bestaat literair toeval? De kwalificaties goed en nuttig, en voorbeeldig liggen heel dicht bij elkaar, toch? Het woord “want” maakt het verschil niet.

Ik las onlangs een essay van Tsvetan Todorov over geheugen en herinnering. Aan die twee begrippen moet ik nu denken. Ik ga ervan uit dat Theun de Winter in zijn jeugdjaren De idioot van Dostojevski gelezen heeft, maar de bijzonderheden, de dialogen en beelden al heel lang vergeten is. In zijn onderbewuste is de ezel-mensmetafoor wellicht altijd blijven hangen. In de mist en sluiers der tijden, in de moerassen van de jaren, zeg maar. En toen jullie het over jouw ezelroman hadden, zal het beeld uit de duisternis tevoorschijn gekomen zijn, welwiswaar in licht gewijzigde vorm, maar toch nog dicht genoeg bij Dostojevski’s metafoor. Het is een plausibele verklaring.

Hopelijk vind je het een verrijking dat de oorsprong van je boektitel aan de oppervlakte is gekomen en dat je boek in tweede instantie een hommage is geworden aan een bijzonder illustere literaire voorvader. Ik lees je titel als het resultaat van een gelukkige opgraving uit de diepe lagen van het onderbewuste, dat meer van een boek onthoudt dan het bewuste van een wakkere lezer. Jaren en jaren na elkaar eroderen beelden en metaforen van een leeservaring, maar de kern ervan vindt blijkbaar altijd wel de weg naar buiten. Het is als beelden uit een droom: ze zijn er, maar waar komen ze vandaan?

En jij, Frank? Je kunt, net als wij allemaal, niet alles gelezen hebben. Gorki, Tolstoj en Dostojevski liggen nu niet bepaald op iedereen zijn nachtkast.

Hugo Claus haalde voor zijn werken zowat overal zijn mosterd vandaan, en niemand heeft hem dat ooit kwalijk genomen. Integendeel, zijn reminiscentietechniek dwong bewondering af, er werden thesissen en boeken over geschreven. Jouw titel mag dus net zo goed een interessante literaire ontstaansgeschiedenis hebben.

Misschien hebben we iets aan deze brief. Belangrijk is, dat de oorsprong van de titel van je boek ook vanuit een andere hoek belicht wordt.

Schrijf nog veel mooie jeugdboeken, Frank, en groet Henri en Victor van me. Ze zijn fantastische jongens!

Ik hels je om – als steeds.

Philippe

Philippe Cailliau
Oostende, IJzerstraat 22

Zie ook: "De schaal van Digther", 14 april 2017:  http://digther.blogspot.be/2017/04/de-ezelbrief-philippe-cailliau.html  

  



Inleidende tekst (en toespraak) bij de overzichtstentoonstelling van de Oostendse digitale grafische kunstenaar JOOK (Joke Neyrink, °1982), MEC, Staf Versluys, Kapelstraat 76 te Bredene, 26 september 2015 tot en met 25 oktober 2015. 
Titel: JOOK en het universum van de digitale doodle.
Zie de website van JOOK:   http://jook.be/467576/text en http://jook.be/283601/art

Volledige tekst: 

JOOK en het universum van de digitale doodle
 
We schrijven donderdag, 19 februari 2015, Oostende. Ik woon sedert enkele maanden in deze stad. Wij, dat is mijn vrouw Lieve en ik,  zijn ons pas aangekochte appartement aan het verven en inrichten, en bij wijze van rustpauze maken wij de wandeling door de beroemde Belle Epoquewijk. De ene schitterende gevel uit het einde van de 19de en het begin van de 20ste eeuw volgt op de andere, en in de Muscarstraat (niet ver van de bibliotheek Kris Lambert) ga ik op zoek naar het huis van een bevriend dichter. Dat huis is makkelijk gevonden, maar tot mijn verbazing is de voorgevel van het pand ernaast, het huis nummer 10, al even verzorgd en mooi, en bovendien: architectonisch bijna identiek. Al vlug gaat mijn aandacht naar het venster op de eerste verdieping, dat beschilderd is met een beeldenrijkdom die mij fascineert. Als ik naar het venster op de gelijkvloerse verdieping kijk (of moet ik zeggen: van de “sous-sol”), zie ik A4-bladen op de ruit geplakt, met in grote karakters: KUNSTSTUDIO … . Als je een beetje stoutmoedig bent en naar binnen gluurt – en op 19 februari 2015 doe ik dat ook  – als je kijkt in de ruimte van de  “sous-sol”, dan zie je daar, door elkaar, schilderijen, schetsen, lege en beschilderde bladen, tekengerief, een tafel met een computer en een groot digitaal blad, een gewoon beeldscherm - kortom: een atelier van een kunstenaar. Aan de muren hangen grote prenten, kaders, schilderijen van diverse formaten met allerhande kleine, bizarre, vreemde, herkenbare maar ook onherkenbare wezentjes erop. Elk beeld dat ik daar kan zien, stelt een fantasiewereld voor die bevolkt wordt met bontgekleurde, scherp afgelijnde creatuurtjes. Of ze menselijke figuren voorstellen, is niet duidelijk, maar ik zal al vlug kunnen vaststellen dat dit niet de bedoeling is.
 
Ik kijk gebiologeerd toe. Wat een wonderlijke universum wordt daar voor ons, op enkele meters van de stoep, gecreëerd! Mijn vrouw spreekt dan de woorden uit die ik in stilte aan het denken was: zou zo’n schilderij niet schitterend zijn aan een van de muren van onze woonkamer? Dat is inderdaad de vruchtbaarste en meest memorabele vraag van die dag. Ik noteer de naam van de kunststudio, het websiteadres en uiteraard de naam van de kunstenaar die hier aan het werk is: JOOK .
 
Over het vervolg van mijn verhaal kan ik bondiger zijn. Ik ontmoette enkele dagen later de bevriende dichter-buur die ik over onze ontdekking vertelde. Hij introduceerde me de dag daaropvolgend, en ondertussen had ik JOOK, de kunstenaarsnaam van Joke Neyrinck, gemaild en om een afspraak verzocht, want ik wilde absoluut haar picturale werk van dichtbij leren kennen. Ik ontving al vlug een positieve reactie. Ik ging bij haar op bezoek in haar “sous-sol” en bestudeerde haar fantasiewereld aan de muren van haar atelier en op de pagina’s van haar website (een website die ik u overigens ten sterkste aanbeveel). Na dat kennismakende bezoek volgde een tweede bezoek, en een derde, en het duurde niet lang meer of ik kocht, trots en gelukkig, een groot schilderij, namelijk een digitale print op een aluminium plaat van 100 bij 200, getiteld Migration IV.
 
Joke Neyrinck zelf, en haar echtgenoot Augustijn, waren zo vriendelijk het schilderij naar me thuis te brengen, de trappen op te sleuren en het netjes aan de muur op te hangen. Al mijn gasten en bezoekers zitten sindsdien betoverd en met verbazing naar het schilderij te kijken – te staren, en komen steeds tot deze conclusie: wat een wereld, wat een fantasie, je kunt kijken en blijven kijken naar het schilderij en dan nog blijf je voortdurend nieuwe figuren en verbanden ontdekken …
 
Dames een heren: dit was het verhaal van mijn ontdekking van het picturale oeuvre van JOOK. Zij veroverde op enkele dagen mijn artistieke hart, en haar werk is van die aard, dat ik het tot het einde van mijn leven zal volgen en bewonderen.
 
Wij zijn nu in Bredene voor een overzichtstentoonstelling van Joke. Toeval of niet, maar het is ook in dit zelfde Bredene, dat Joke enkele maanden geleden laureaat werd van de kunstwedstrijd Arnoevoo 2015 – met het digitale grafische schilderij  Fly free A.
 
Joke is nog jong, en ze zit vol vitaliteit. Haar artistieke loopbaan is bezaaid met prijzen en eervolle vermeldingen. Ze heeft haar eigen stem gevonden. Over haar verleden wil ik summier zijn. Ze is geboren in 1982, ze is afkomstig van Ardooie en studeerde grafisch-digitaal ontwerp aan de Arteveldehogeschool te Gent Mariakerke, waar ze in 2003 haar bachelorsdiploma behaalde. Haar eigenlijke artistieke loopbaan begon in 2007, toen ze zich in Oostende vestigde, bij Augustijn, en beschikte over een eigen atelier. De eerste jaren zocht ze haar eigen stijl, ze tekende, schilderde, gaf haar artistieke identiteit vorm. Al van aan het begin was de wereld die ze uitbeeldde “fantastisch” – met andere woorden: niet fotografisch, maar wel intuïtief.
 
Veel van Jokes kunst komt tot stand volgens het principe van wat we in de literatuur “écriture automatique” noemen, of “automatisch schrijven”: dat is een techniek, ontwikkeld door de surrealisten (te situeren in de eerste helft van de 20ste eeuw), waardoor de schrijver / kunstenaar zonder enige controle of censuur zijn of haar spontane gevoels- en gedachtewereld tracht te uiten. “Spontaneïteit” is een sleutelwoord. De belangrijkste vertegenwoordiger was André Breton. Niet de rede leidt de tekenende hand van Joke Neyrinck, maar de fantasie, het onbewuste en vooral: het intuïtieve. Joke weet vooraf niet wat er achteraf op het tekenblad zal komen te staan: de tekenende hand volgt intuïtief en in één vloeiende beweging haar impulsen en via scherpe, continue lijnen ontstaan dan figuren die geen overeenkomst hoeven te hebben met reële wezens, maar die allemaal een eigen autonomie en beweging hebben. De vele figuurtjes zijn niet zo direct “definieerbaar”. Ze zijn wél figuratief: als kijker kun je je bij de beeldjes best iets voorstellen. Zo ontstaat dus een grillige fantasiewereld waarbij de verwijzing naar de werkelijkheid niet méér dan bijkomstig is. Joke noemt haar techniek in een van haar commentaren: “Utopiakunst: eigen beeldentaal; labyrintische constructies via een soepele, organische lijn”.
 
Het fenomeen waar ik het hier wil over hebben, is “doodling”: dat is een Engels woord voor het zogenaamde gedachteloos en intuïtief tekenen of neerkrabbelen van figuren (de “doodles” of “doedels”, of ook: “droedels”). Joke gaat verder: zij creëert doodles tot er een heel landschap van afzonderlijke doodles is ontstaan, droedels die soms repetitief van aard zijn en die na inkleuring, schikking en voorzien van de illusie van drie dimensies, een heus schilderij vormen, een “utopia”. Joke heeft het doedelen voor haar eigen artistieke behoeften gesystematiseerd en verheven tot een geheel eigen kunstvorm. Aangezien zij deze beelden met een computerprogramma tot stand brengt (eerst met Photoshop, tegenwoordig met Blender), noemt ze zichzelf een digitaal grafisch kunstenaar. Noem haar gerust: een (digitaal) schilder.
 
De scherpe lijnen - die haar handelsmerk zijn - doen wel eens denken aan striptekeningen, aan cartoons, maar eveneens aan street art, pop art en zelfs aan graffiti. Haar picturale kunst verwijst ook naar een surrealist als Salvador Dali, maar terwijl deze schilder de klassieke figuratieve voorstelling van de beeldenwereld niet verlaat, geeft JOOK het intuïtieve de vrije hand. Alle doedels of figuurtjes, wezentjes en delen ervan, hoe ze er ook uit zien, leven in één grote doedel met labyrintische kenmerken, die het schilderij zélf is: een veelheid van lineaire structuren die samen een bevallig, fijn gekleurd en fantasierijk universum vormen, een “Utopia”, waarop de kijker-bewonderaar maar niet uitgekeken raakt. Het is een betoverend universum dat bewondering en verbazing oproept, maar waarvan de elementen nooit schokken. De kunstenaar omschrijft haar manier van werken als “surrealistische, figuratieve, lineaire doodlekunst”. Met en door haar rijke beeldentaal is Joke Neyrinck de picturale dichteres van de doodle.
 
Elk werk is zijn eigen, typische voorstelling. De kleine, fantastische en pittoreske wezentjes, die lief en schattig kunnen zijn, maar net zo goed kunnen doen denken aan kleine diepzeemonsters of bizarre lichaamsdelen, zijn allemaal fictieve figuren die het resultaat zijn van Jokes fantasie die ze tijdens het creatieve wordingsproces de vrije loop laat: haar handen leiden tijdens dat proces een eigen leven en het wonderlijke eraan is dat er zo een continue doodlewereld ontstaat  die biografische elementen van Joke Neyrincks leven bevat. Je zou kunnen stellen dat we de kunstenaar leren kennen en interpreteren via herkenbare biografische en repetitieve elementen die in haar werk terug te vinden zijn. In een écriture automatique is het immers meer dan waarschijnlijk dat de intuïtieve hand elementen uit het onderbewuste en het biografisch leven optekent. Jokes emoties, ideeën en gedachtewereld  krijgen visueel vorm tijdens het ontstaan van het kunstwerk.
 
JOOK creëert per werk een utopia van organische figuren dat een tegengewicht vormt voor de gewone, alledaagse realiteit. In haar picturale doodlewereld heeft zij haar eigen biografische elementen geïntegreerd. Overal zie je figuren. Zij is, zoals ze het zelf stelt, een figurenkunstenaar of “character designer”.
 
De vorm is belangrijk. Haar inspiratie krijgt vorm door haar vloeiend tekenende handen, die als het ware de leiding van het creatieve proces hebben. De vorm wordt daardoor tegelijkertijd inhoud.  Doodles van JOOK zijn onmiskenbaar herkenbaar JOOK: haar stijl, haar creaties, haar figuren, haar rijke verbeelding: ze zijn haar artistieke waarmerk.  De perceptie van de wereld  evolueert samen met het doodle-universum dat door de kunstenaar in elk nieuw kunstwerk opnieuw wordt vormgegeven.
 
Joke Neyrincks kunst evolueert uiteraard. Terwijl aan het begin van haar artistieke loopbaan de voorstelling van haar doodle-universum tweedimensionaal was, werd die al gauw via toepassingen met geavanceerde computerprogramma’s als Photoshop driedimensionaal. Een aantal werken was ook zodanig groot dat het op formaten tot 100 x 200 cm op aluminiumplaten werd gedrukt.

Tegenwoordig werkt JOOK met het computerprogramma Blender, dat haar in staat stelt om van haar doedels fotorealistische voorstellingen te maken (dit wil zeggen: beelden met ruimte en dieptevoorstelling, schaduw, met textuur zoals huiddetails, enzovoort), doedels die als het ware op papier “leven”. Joke laat bepaalde doodles zelfs door een 3D-printer afdrukken als echte objecten in polyamide of beschilderbare hars, maar deze techniek zit nog in volle ontwikkeling en is erg duur.

Zoals reeds gezegd is er een zekere verwantschap met de strip- en cartoonkunst, met een surrealistische schilder als Salvador Dali (20ste eeuw, 1904 – 1989) voor zijn scherpe lijnen en fantastische voorstellingen (ik denk dan aan het klassieke schilderij met het paard en de olifanten met muggenpoten: “De verzoeking van de heilige Antonius”), zelfs met de renaissanceschilder Jeroen Bosch (15de eeuw, 1450 – 1516) met zijn fantastische, bizarre en apocalyptische wezens in bijvoorbeeld “De tuin der lusten”. De meest directe verwantschap ziet Joke evenwel in de reclame: in die wereld wordt de jongste jaren voornamelijk gewerkt met 3D-animaties en –illustraties. Het zijn die 3D-technieken die in haar werk terug te vinden zijn. De kunstenaar die een meester is in het maken van 3D-beelden en zelfs grote sculpturen, en die Joke zéker heeft geïnspireerd, is de Belg Nick Ervinck (Roeselare, °1981). Deze kunstenaar creëert sculpturale constructies in een virtueel utopisch territorium. Ook hij combineert het fysieke met het digitale, om dan allerlei vormen te laten samensmelten tot een object, een visueel concept dat bestaat, zoals bij JOOK, uit een rijke verscheidenheid van delen. Een internationale naam op het gebied van de geperfectioneerde technieken van de 3D-kunst, is de uit Istambul afkomstige Turkse kunstenaar Can Pekdemir (°1982), die op Joke een grote indruk maakt.
 
In de 20ste eeuw hebben kunstrichtingen als Dada en het kubisme de klassieke beeldvoorstelling verdrongen. De transformaties van het visuele tasten sindsdien de grenzen van de picturale mogelijkheden af, en die grenzen verplaatsen zich voortdurend. Het visuele voorstellingsvermogen houdt niet op nieuwe en ongekende wegen in te slaan. De huidige invloed van de computer op het creatieve wordingsproces van het beeld, het belang van geavanceerde digitale computerprogramma’s voor grafische artistieke doeleinden, maken het mogelijk dat de kunstenaar vandaag beelden en werken creëert die enkele jaren geleden nog ondenkbaar waren. Joke Neyrincks intuïtieve digitale grafische kunst is een exponent van de razendsnelle en boeiende ontwikkeling van de ongebreidelde uitbraak van de klassieke beeldvorming.
 
Op korte tijd heeft Joke Neyrinck een opvallende evolutie doorgemaakt. Ze verfijnt haar technieken voortdurend en de resultaten zijn Kunst met een hoge graad van esthetisch kijkgenot.  JOOK is de digitale dichteres van het 3D-doodle-universum.  Ik ben benieuwd hoe deze kunstenares zal evolueren, want noch zij, noch de digitale grafische technieken hebben in 2015 hun limieten bereikt: er zal nog onnoemlijk veel mogelijk zijn, en daar kijk ik alvast naar uit.
  
© Philippe Cailliau
 
26 september 2015

Verslag in de media: zie http://www.nieuwsbredene.be/index.php/7874-joke-neyrinck-exposeert-in-bredene?jfb2=3&jfb1=1#jfbalbum-1



- opinistukje "Nu de beeldcultuur allesoverheersend wordt ...", in het themanummer "Qui a le pouvoir intellectuel en Flandre?" van De Nieuwe Maand, jg. 32/8, oktober 1989, p. 32



- verhaal Gadar, in: Groot Vizier, jrg. 2/1, 1975, 24-28 



-



Copyright © 2013-2024 - Philippe cailliau

Alle rechten voorbehouden.